- streek
- {{streek}}{{/term}}1 [schadelijke daad] tour 〈m.〉2 [landstreek; omgeving van een orgaan] région 〈v.〉3 [strijkende beweging, aanraking] touche 〈v.〉; 〈pen〉 trait 〈m.〉; 〈strijkinstrument〉 coup 〈m.〉d'archet♦voorbeelden:1 een dolle streek • un coup de têteeen gemene streek • un tour de cochoneen stomme streek begaan • faire une bêtiseiemand een vuile streek leveren • jouer un vilain tour à qn.we zullen hem die streken wel afleren • on va lui faire passer l'envie de recommencerstreken uithalen • faire des sienneszijn streken thuis krijgen • recevoir la monnaie de sa pièce3 met fijne streek schilderen • peindre à petites touches¶ 〈figuurlijk〉 op streek zijn • être en train〈figuurlijk〉 weer op streek komen • se remettre〈figuurlijk〉 van streek zijn • 〈m.b.t. personen〉 être bouleversé; 〈m.b.t. zaken〉 être perturbé〈figuurlijk〉 mijn maag is van streek • j'ai l'estomac dérangé
Deens-Russisch woordenboek. 2015.